Mijn reis

Mijn reis

Dinsdag 22 augustus 1972, 01.35u. Een wit-blauwe gecharterde Sabena Boeing 707 taxiet tergend traag op N’jili Airport Kinshasa, Zaïre, het huidige Congo.

Mijn jongensdroom, Afrika zien, gaat in vervulling. Eindelijk! De elf uur durende reis, de veel te krappe beenruimte voor mijn 1,85m, de geur van een overvol wc, de pijp-rokende kuchende pater naast mij, alles is als bij toverslag vergeten. Ik heb hier zo vaak en zo lang naar uitgekeken.

Gisteren woonde ik nog bij mijn goede ouders in Zichem, bijna onder de kerk van Scherpenheuvel waar ik zo vaak, liggend in het gras, die grote vliegtuigen heb gespot, mijn ogen pijnigend om toch maar het laatste witte condensatiestipje niet te missen. Nu sta ik hier zelf op de lange landingsbaan in Kinshasa.

De hitte van de tarmac kruipt langs mijn benen omhoog en mijn neus wordt gevuld door al die indringende, nog onbekende tropengeuren. Afrika nestelt zich in mijn lijf. Tot op vandaag, bijna 45 jaar later, moet ik maar even de ogen sluiten en wegreizen om dadelijk dat ganse geurenpallet in mijn neus te ruiken. Afrika geraak je nooit kwijt, je wordt Afrika!

Als kind heb ik zo vaak over Congo horen praten. Vader had goede vrienden, oud-kolonialen, die hem telkens kwamen bezoeken bij hun terugkeer naar het vaderland. Vader zei altijd dat het leek alsof mijn oren groeiden als ik mee mocht luisteren naar hun boeiende verhalen. Nu begin ik zelf aan mijn eigen grote avontuur.

Na aankomst in Kinshasa krijg ik transport van de paters Scheutisten op een klein camionnetje naar hun procuur, een enorm groot wit gebouw. Ik ben in juni door de Salvatorianen aangeworven als leraar Engels, microbiologie en lichamelijke opvoeding. De Scheutisten zijn een bevriende congregatie van de Salvatorianen en aangezien alle religieuze ordes op gebied van logistiek nauw samenwerken in Congo, ligt hulp vanuit één van de best georganiseerde ordes voor de hand.

Ik krijg op hun procuur een kamertje toegewezen. Na inspectie zie ik tegen de muren een paar gekko’s hangen, diertjes die ik nog nooit heb gezien en helemaal niet vertrouw. Ze lijken op hagedisjes, maar ik zie hun ingewanden door hun tere huid kloppen en het duurt een ganse tijd en een afmattend aantal mislukte pogingen om ze te vangen eer ik toch maar besluit in dat bed te gaan liggen. Achteraf natuurlijk blijkt dat gekko’s de nuttigste, liefste muggenvangers zijn die je maar kan dromen in je slaapkamer…

De volgende morgen reis ik samen met een aantal paters via een inlandse vlucht van Air Peut-être, de speciale Zaïrese luchtvaartmaatschappij waarvan je nooit met zekerheid weet of je al dan niet kan vertrekken, naar Lubumbashi, de koperhoofdstad in de provincie Shaba, het vroegere Katanga.

Hier verblijf ik een week in de congregatie van de Salesianen van Don Bosco, die ook verantwoordelijk zijn voor het perfect uitgebouwd onderwijsnet. Uiteindelijk word ik opgehaald door broussepater Frans, een stevige gezonde boerenzoon, die zijn Landrover koestert als een ooit verloren liefde.

De zandwegen door de brousse zijn een verhaal apart. Soms kan je door rijden, soms moet je te voet voorop lopen om hindernissen te ruimen. Vaak moet je takken zoeken om een stevige ondergrond over de modder te maken. (Binnen een paar jaar zal ik zowat expert zijn in het werken met de windas om een vastgereden voertuig los te trekken). Via Kolwezi, na even rusten in de missiepost van Père Emile, rijden we verder tot in Sandoa, missiepost van de Salvatorianen en vervolgens tot in de post Kapanga waar ook premier Moise Tsjombe werd geboren, hoofdplaats van de Lunda’s.

Hier zal ik gestationeerd worden, een tamelijk afgeleefde bedoening met een collectie paters, zonderlingen waar je moeilijk hoogte van krijgt en die elke interesse in een goed gesprek verloren lijken te hebben. De eerste zaterdag in de missiepost voel ik me dan ook helemaal verloren. Ik ben zo gewoon met mijn vrienden op te stap te gaan, te dansen, te lachen, plezier te maken met al mijn jeugdige overvloed aan vitaliteit en nu zit ik hier met een aantal biddende dinosaurussen, zo ver van huis en van mijn vrienden.

Gelukkig, valt er even later in de plaatselijke school een afdeling weg en mag ik vertrekken naar Sandoa, een veel groter centrum, met cités en een pracht van een brede rivier, de Lulua . Mijn geluk kan niet op! Wat staat er nog allemaal te gebeuren?